Geluveld
De oudste geschreven vermelding van Geluvelt dateert van 1109, in 1173 werd het dorp tot parochie verheven. De heerlijkheid Geluvelt was eerst een leen van de baronie van Ingelmunster en later afhankelijk van de Kasselrij Ieper.
De heren van de heerlijkheid kwamen onder meer uit de voorname families van der Stoct, van der Gracht, de Vooght en Keingiaert. In 1737 kocht Albert-Joseph Keingiaert de heerlijkheid en liet enkele jaren later, bij de dorpskom, een kasteel bouwen.
Tussen 1756 en 1759, onder het Oostenrijks bewind, werd dwars door Geluvelt het tracé van de rechte kasseiweg Ieper-Menen aangelegd. Keizerin Maria –Thérésia zorgde in de regio voor meerdere wegen, dit om de handel en verkeer tussen steden te bevorderen. Op de platse, bij de afspanning “ Sint-Hubertus “, en aan gehucht de Nieuwe Kruiseecke, bij de afspanning “Sint-Joseph”, waren er tolbarelen voorzien.
Louis-Bruno Keingiaert, zoon van Albert-Joseph, werd in 1786 de nieuwe heer en twee jaar later werd hij in de adelstand verheven en mocht zo “de Gheluvelt” aan zijn naam toevoegen, hij werd burgemeester. Zijn ongehuwde zoon Bruno-Ghislain werd burgemeester van Gheluveld van 1824 tot 1833. Hij werd opgevolgd door zijn jongste broer François-Bruno tot in 1876, hij was stichter en hoofdman van de plaatselijke schuttersgilde Sint-Sebastiaan.
Parochiaan Philippe-Jacob Forrest (°1832 +1912) werd één van de gekendste orgelbouwers van zijn tijd. Tussen 1861 en 1863 trok hij naar Parijs om zich verder te bekwamen in het atelier van de wereldberoemde meester Aristide Cavaillé-Coll.
Tussen 1845 en 1850 lieten nog enkele rijke families in het heuvelachtige en bosrijke Gheluvelt een kasteel of buitenverblijf bouwen. Vandenpeereboom uit Ieper liet bij het gehucht ’t Kantientje het Veldhoekkasteel optrekken. Op het hoogste punt van de Poezelhoek verscheen het Bloemenkasteel van de familie de Lavaleye.
Vóór Wereldoorlog I telde de parochie maar liefst vier windmolens. Vanaf 1473 stond de houten korenmolen op de platse en in 1800 werd op een boogscheut daarvan de stenen oliemolen gebouwd. Op de Everzwijnhoek draaide vanaf 1864 het stenen chicoreimolentje en in 1874 liet landbouwer Pattyn, langs de Oude Komenstraat, een houten korenmolen optrekken.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd er te Gheluvelt hevig gevochten, de gemeente werd volledig van de kaart geveegd. De teruggekeerde vluchtelingen zagen dat Geluvelt herschapen was in één groot maanlandschap. Men kon aan de wederopbouw beginnen. Van de drie vooroorlogse kastelen werd enkel het kasteel Keingiaert, tussen 1926 en 1932, herbouwd. De familie liet in 1923, vanuit Watou, een korenmolen overbrengen en deze werd heropgebouwd op de platse.
Op 16 september 1921 werd de Weledele Jonkvrouw Leonié-Charlotte Keingiaert de Gheluvelt (°1885) aangesteld als allereerste vrouwelijke burgemeester van ons land. Ze zetelde maar liefst 44 jaar in de plaatselijke gemeenteraad, waarvan 12 jaar als burgemeester en 6 jaar als schepen. De Weledele Jonkvrouw overleed te Kortrijk op 28 februari 1966 en werd in de familiekelder te Geluveld bijgezet. Na ruim twee eeuwen verdween zo de familie Keingiaert de Gheluvelt uit de Gemeente.
Mat dank aan Raoul Masschelein
De heren van de heerlijkheid kwamen onder meer uit de voorname families van der Stoct, van der Gracht, de Vooght en Keingiaert. In 1737 kocht Albert-Joseph Keingiaert de heerlijkheid en liet enkele jaren later, bij de dorpskom, een kasteel bouwen.
Tussen 1756 en 1759, onder het Oostenrijks bewind, werd dwars door Geluvelt het tracé van de rechte kasseiweg Ieper-Menen aangelegd. Keizerin Maria –Thérésia zorgde in de regio voor meerdere wegen, dit om de handel en verkeer tussen steden te bevorderen. Op de platse, bij de afspanning “ Sint-Hubertus “, en aan gehucht de Nieuwe Kruiseecke, bij de afspanning “Sint-Joseph”, waren er tolbarelen voorzien.
Louis-Bruno Keingiaert, zoon van Albert-Joseph, werd in 1786 de nieuwe heer en twee jaar later werd hij in de adelstand verheven en mocht zo “de Gheluvelt” aan zijn naam toevoegen, hij werd burgemeester. Zijn ongehuwde zoon Bruno-Ghislain werd burgemeester van Gheluveld van 1824 tot 1833. Hij werd opgevolgd door zijn jongste broer François-Bruno tot in 1876, hij was stichter en hoofdman van de plaatselijke schuttersgilde Sint-Sebastiaan.
Parochiaan Philippe-Jacob Forrest (°1832 +1912) werd één van de gekendste orgelbouwers van zijn tijd. Tussen 1861 en 1863 trok hij naar Parijs om zich verder te bekwamen in het atelier van de wereldberoemde meester Aristide Cavaillé-Coll.
Tussen 1845 en 1850 lieten nog enkele rijke families in het heuvelachtige en bosrijke Gheluvelt een kasteel of buitenverblijf bouwen. Vandenpeereboom uit Ieper liet bij het gehucht ’t Kantientje het Veldhoekkasteel optrekken. Op het hoogste punt van de Poezelhoek verscheen het Bloemenkasteel van de familie de Lavaleye.
Vóór Wereldoorlog I telde de parochie maar liefst vier windmolens. Vanaf 1473 stond de houten korenmolen op de platse en in 1800 werd op een boogscheut daarvan de stenen oliemolen gebouwd. Op de Everzwijnhoek draaide vanaf 1864 het stenen chicoreimolentje en in 1874 liet landbouwer Pattyn, langs de Oude Komenstraat, een houten korenmolen optrekken.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd er te Gheluvelt hevig gevochten, de gemeente werd volledig van de kaart geveegd. De teruggekeerde vluchtelingen zagen dat Geluvelt herschapen was in één groot maanlandschap. Men kon aan de wederopbouw beginnen. Van de drie vooroorlogse kastelen werd enkel het kasteel Keingiaert, tussen 1926 en 1932, herbouwd. De familie liet in 1923, vanuit Watou, een korenmolen overbrengen en deze werd heropgebouwd op de platse.
Op 16 september 1921 werd de Weledele Jonkvrouw Leonié-Charlotte Keingiaert de Gheluvelt (°1885) aangesteld als allereerste vrouwelijke burgemeester van ons land. Ze zetelde maar liefst 44 jaar in de plaatselijke gemeenteraad, waarvan 12 jaar als burgemeester en 6 jaar als schepen. De Weledele Jonkvrouw overleed te Kortrijk op 28 februari 1966 en werd in de familiekelder te Geluveld bijgezet. Na ruim twee eeuwen verdween zo de familie Keingiaert de Gheluvelt uit de Gemeente.
Mat dank aan Raoul Masschelein